Hoe maak je de afweging?
Om een onderbouwde afweging te maken over de inzet van zorg, is het belangrijk om informatie te verzamelen over gedrag, verzet, beleving en waarneming en cliëntervaring.
Daarbij is het aan te raden om te overleggen met begeleiders, gedragsdeskundigen, naasten en anderen die de cliënt goed kennen. Ook is het belangrijk om, als dat mogelijk is, in gesprek te gaan met de cliënt zelf.
Hoe maak je een afweging over de inzet van zorg?
Mensen kunnen op allerlei manierenSommige mensen met een verstandelijke beperking worden agressief, terwijl anderen zich juist terugtrekken. Sommige mensen laten dus gedrag zien dat direct de aandacht trekt, terwijl anderen juist gedrag laten zien dat niet direct opvalt. laten merken dat ze iets niet willen. Dat maakt het als begeleider niet altijd makkelijk om te zien of een cliënt de zorg als onvrijwillig ervaart, of dat hij tevreden is met de zorg die hij ontvangt.
Het is daarom belangrijk om te bepalen welk gedrag een cliënt laat zien en hoe het gedrag eruitziet. Stel jezelf daarbij de volgende vragen:
- Laat de cliënt gedrag zien waaruit blijkt dat hij tevreden is met de zorg, of geeft hij met woorden of geluiden aan dat hij tevreden is?
- Of laat hij juist gedrag zien dat kan duiden op ontevredenheid, zoals het gooien met spullen of het vertonen van stereotype gedrag?
In onderstaande checklist staan een aantal gedragingen die mogelijk kunnen betekenen dat een cliënt zorg als onvrijwillig ervaart:
-
De cliënt maakt dingen kapot.
Bijvoorbeeld: hij gooit met spullen, trekt zijn sonde eruit, scheurt zijn kleding stuk. -
De cliënt is agressief naar zichzelf of anderen.
Bijvoorbeeld: hij slaat, duwt, schopt, bijt, knijpt, spuugt of verwondt zichzelf of anderen. -
De cliënt vertoont dwangmatig of stereotype gedrag.
Bijvoorbeeld: hij is herhaaldelijk aan het gillen, huilen, hoofd wegdraaien, fladderen, bijten op zijn tong, krabben van zichzelf, wiebelen of heen en weer lopen, tandenknarsen. -
De cliënt vermijdt dingen of biedt op een passieve manier weerstand.
Bijvoorbeeld: hij loopt weg, gaat op de grond zitten, voelt of de deur op slot zit, sluit zijn ogen of oren af, weigert medicatie, wil niet eten, uit bed komen of praten. -
De cliënt verzet zich verbaal.
Bijvoorbeeld: hij vertelt in woorden dat hij het er niet mee eens is, of hij huilt, schreeuwt, gilt, kreunt, scheldt, dreigt, geeft anderen de schuld of blijft ergens om vragen. -
De cliënt verzet zich non-verbaal.
Bijvoorbeeld: hij is passief, verliest gewicht, heeft slaap- of stemmingsproblemen, trekt zich terug, is gespannen of depressief, kijkt boos.
Laat een cliënt één of meerdere van bovengenoemde gedragingen zien? Dan kan het zijn dat hij zorg als onvrijwillig ervaart.
Het gedrag van een cliënt kan een vorm van verzet zijn tegen de zorg die hij ontvangt. Als begeleider kun je je daarom afvragen: weet je of een cliënt zich verzet?
-
Ja, dat weet ik: de cliënt stemt duidelijkDat kun je zien doordat het gedrag van de cliënt heel duidelijk aangeeft dat hij tevreden is met de zorg die hij ontvangt. Ook kan het zijn dat de cliënt dit uitspreekt of duidelijk maakt met geluiden. in met de zorg.
-
Ja, dat weet ik: de cliënt verzet zich duidelijkDat kun je zien doordat het gedrag van de cliënt anders is dan het gedrag dat hij normaal vertoont. Of omdat de cliënt dat verbaal kenbaar maakt..
Als Koen zijn bord wegschuift en zijn beker weggooit,
dan weet je dat hij echt niet meer wil eten. -
Nee, dat weet ik niet: de cliënt reageert op een manier die lijkt op verzet, maar dit hoort bij zijn bekende gedragspatroon.
Kondigt haar begeleider de start van een activiteit niet bij Cynthia aan (“we gaan over vijf minuten stoppen met televisie kijken en aan tafel zitten”), dan wordt Cynthia boos. Ze stort zich soms zelfs huilend op de grond. Als een overgang voor Cynthia snel of onverwacht komt, reageert zij altijd afhoudend; zo kennen begeleiders haar.
-
Nee, dat weet ik niet: de cliënt verzet zich niet zichtbaarJe kunt niet altijd zien dat cliënten zich verzetten..
Soms merk je niets aan het gedrag, terwijl iemand het toch niet eens is met de zorg. Bijvoorbeeld in deze situaties:-
Iemand is gewend geraakt aan de zorg en is gestopt zich te verzetten.
Of hij verzet zich juist tegen de afbouw van onvrijwillige zorg,
omdat hij aan deze onvrijwillige zorg gewend is. -
Zorgverleners kennen de wensen en het gedrag van de cliënt niet goed,
waardoor ze zijn verzet niet herkennenJoost heeft een ernstige verstandelijke beperking. Hij kan niet praten en ziet en hoort slecht. Je moet hem echt kennen om te weten wat hij fijn vindt, en wat juist niet.
-
De cliënt toont zijn verzet pas later.
Soms kun je het gedrag achteraf linken aan een eerdere situatie, maar soms ook niet.
’s Middags wordt Laura vanuit het niets heel verdrietig en trekt zij zich terug op haar kamer.
Haar begeleiders snappen eerst niet waarom.
Pas later horen ze van een collega dat Laura eerder die dag een woordenwisseling heeft gehad met een andere cliënt.
-
Het kan moeilijk zijn om de reacties van een cliënt op een goede manier te duiden. Soms weet je niet of een cliënt bepaald gedrag negatief of afwerend bedoelt. Dan kan het helpen om verduidelijking te vragen aan de cliënt zelf, maar eventueel ook aan andere begeleiders, gedragsdeskundigen, naasten of anderen die de cliënt goed kennen.
Het kan ook helpen om de gedragscode verzet (NVAZ, 1999) te gebruiken. Deze gedragscode maakt onderscheid tussen ‘verzet’ en ‘gedrag dat past bij situaties die afwijken van de dagelijkse routine’.
Het onderscheid tussen die twee wordt omschreven als: “(afwerend) gedrag zal als verzet worden geïnterpreteerd als het afwijkend is van, of in sterkere mate voorkomt dan de …(persoon) laat zien in situaties die de dagelijkse routine betreffen.”
Sommige cliënten kunnen bepaalde zorg als onvrijwillig ervaren, terwijl andere cliënten instemmen met dezelfde zorg. Of een cliënt stemde voorheen in met de zorg, maar nu opeens niet meer.
Of zorg onvrijwillig is, heeft onder andere te maken met de beleving en waarneming van de cliënt. Het is daarom belangrijk om te bepalen hoe een cliënt de zorg beleeft en waarneemt. Stel jezelf daarbij de volgende vragen:
-
Wat is de cognitieve ontwikkelingsleeftijd van de cliënt?
Sommige mensen reageren vooral op concrete zaken in het hier en nu (het kastje met snoepgoed zit op slot), maar niet op abstracte zaken (een camera op je kamer belemmert je privacy).
-
Wat is de verbale ontwikkelingsleeftijd van de cliënt?
Wat kan hij zelf vertellen en wat kun je aan hem uitleggen? Wat begrijpt hij? Let op: sommige cliënten praten niet, maar snappen je wel en andersom.
-
Wat is de emotionele ontwikkelingsleeftijd van de cliënt?
Reageert hij vergelijkbaar met de reacties van een peuter of juist een kleuter? Ofwel, past het gedrag bij uitingsvormen of behoeften horend bij een bepaalde emotionele ontwikkelingsleeftijd? Bijvoorbeeld: als Harry gaat huilen, is dat vaak een manier om contact te maken. Het is niet zo dat hij dan huilt omdat hij iets niet wil.
-
Wat is op dit moment de draagkracht van de cliënt?
De draagkracht van een cliënt verschilt soms per moment. Is iemand bijvoorbeeld ziek of moe, dan is de kans groter dat hij sneller reageert met verzet op zorg, dan op een rustig moment of wanneer hij uitgerust en in een goed humeur is.
-
Welke rol spelen zintuigelijke prikkels in de beleving van de cliënt?
Reageert de client op de aanwezigheid van een videocamera vanwege de inbreuk op zijn privacy, of vanwege het rode knipperende lampje in de nacht? De cliënt heeft er wel last van, maar op een andere manier dan wij denken.
In het rapport Belevingsonderzoek Dwang in de zorg komt nadrukkelijk naar voren dat zowel professionals als naasten het niveau van functioneren en de daaraan gerelateerde belevingswereld van cliënten meewegen in hun inschatting of de cliënt een maatregel als onvrijwillige zorg zal ervaren. Vaak weegt men cognitieve, zintuigelijke en verbale mogelijkheden, sociaal-emotionele ontwikkelingsleeftijd en draagkracht mee.
Als zorgverlener kijk je vaak vanuit een ander oogpunt dan een cliënt.
-
Het is dus van belang om je er bewust van te zijn dat cliënten de zorg die zij ontvangen, zelf anders kunnen ervaren dan zorgverleners.
Een belangrijke vraag is dus: hoe beleeft de cliënt deze vorm van zorg zelfSoms kun je dit uitvragen bij de cliënt, zeker wanneer de cliënt een licht of matig verstandelijke beperking heeft, of zijn naasten. Probeer je daarnaast goed te verplaatsen in de cliënt.?Als je als zorgverlener terugkijkt op een heftige situatie, kun je je daarover angstig, uitgeput, onzeker, verdrietig of boos voelen. Vaak gaan begeleiders er onbewust vanuit dat de situatie voor hun cliënt minder heftig is. Het is belangrijk te weten dat ook hij zich bang en verdrietig kan voelen, ook al lijkt hij misschien alleen boos en agressief.